top of page

WONEN: EEN BENADERING VANUIT DE BEGRIPPEN TIJD EN RUIMTE

dit artikel verscheen in Tijdschrift voor Rehabilitatie en herstel nummer 3, september 2013, p. 37-45

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Inleiding.

Bij de start van het werk aan huis bij cliënten met een psychische kwetsbaarheid hebben we in Vlaanderen heel wat geleerd van het Nederlandse model. Op technisch vlak ontdekken we veel werkbare methodes(1).  Toch ontbreekt een kijk op de essentie van ons werk. In dit artikel poog ik rond wonen een schets te geven vanuit de begrippen tijd en ruimte. Als de bewoner zich niet geherbergd weet in zijn woning en als de vertrouwdheid met de dingen ontbreekt dan is het wonen zelf zeer problematisch geworden en is zorg aan huis aangewezen.  Deze zorg is bij uitstek aangewezen als de bewoner zelfs geen zorgvraag meer kan formuleren. In een eerste casus wil ik tonen hoe een hulpverlener bij een cliënt de vertrouwdheid met de dingen kan installeren door zelf de dingen te bekijken als dingen. Noties zoals “dingen” en “objecten” zorgen ervoor dat we de verschillende manier van ervaren tussen cliënt en hulpverlener kunnen benoemen zodat deze laatste niet overspoeld wordt door de vervreemding en er uiteindelijk misschien voor op de vlucht gaat. Net door eerst zelf de vervreemding te kunnen ervaren, te kunnen verdragen en die ook met de cliënt te delen kan een sociale band ontstaan die eigen is aan die van gastheer en bezoeker. 

Ook bij bewoners die het wonen niet meer kunnen zien als verhuizen en als vernieuwen, met andere woorden als het tijdsperspectief totaal ontbreekt, is thuiszorg aangewezen. In een tweede casus laat ik zien wat er gebeurt als er geen hulpverlener aan huis komt om dit tijdsperspectief te installeren, namelijk het verlies van de woonplaats en een jarenlange opname.

 

Joseph

Ik bel aan in de hal. De luidspreker kraakt. Ik hoor zijn stem niet, maar ik weet dat hij luistert. Ik noem mijn naam en hoor de deur naast me zoemen. Joseph heeft me via de parlofoon binnen gelaten. Ik loop de trappen op naar zijn appartement. Hij doet heel erg traag open en ik wacht tot de deuropening groot genoeg is om binnen te gaan. Hij doet de deur dicht en draait ze langzaam in het slot. Ik beweeg zelf ook traag zonder abrupte bewegingen. Ik vraag of ik mag gaan zitten. Hij knikt langzaam met een zweem van een glimlach rond zijn mond. Ik schuif de stoel vanonder de tafel en ik ga zitten. Nu trekt hij de andere overgebleven stoel die dichtst bij hem staat onder de tafel uit, schuift hem behoedzaam weer een beetje terug, draait dan heel traag de stoel 180 graden en gaat zitten terwijl hij zijn handen op de rugleuning uitprobeert. Het is de eerste keer sinds ik bij hem op bezoek kom. Bij de drie vorige gesprekken bleef hij de hele tijd kaarsrecht staan, de armen gevouwen, op een halve meter van zijn deur.

Op de tafel ligt enkel een kalender met daar boven op één brief. Het is een kleine, kale ruimte, deze keuken. Er zijn de tafel, de twee stoelen, één glas en één vork naast de afwasbak. Geen afbeeldingen  aan de muur. Een tv en dvd-speler die enkel dienst doen om naar die ene muziek-dvd te kijken. Boven op de tv een digitale klokradio. Het lezen van de post is een ritueel. Ik vraag of ik de brief mag openen. Hij knikt. Een aanbod van de woningmaatschappij voor een nieuw contract met een langere duurperiode. Ik raad hem aan er mee bij zijn sociale dienst te gaan. Hij denkt lang na vooraleer hij een datum voorziet. We hebben het over de toestellen in zijn woning. Hij zegt dat alles nu ok is. Recent werd een nieuwe boiler geplaatst en werd een verwarmingstoestel vervangen.

 

Bij mijn eerste bezoek had hij al heel wat vragen bij de gasvlam. Toen ik hem zei dat het toestel in de zomer niet hoefde aan te staan wou hij een exacte datum waarop de vlam uit moest. Toen ik het had over seizoenen vroeg hij zich af of de data van de seizoenen dienst  konden doen. Was het ok om de gasvlam uit te doen op de eerste dag van de lente en de gasvlam weer te doen branden op de eerste dag van de herfst? Daarop ontstond dan weer een gesprek over de exacte datum waarop lente en herfst beginnen. Tussen zijn woorden vielen heel lange pauzes. “Het is ingewikkeld” zei hij, “vier seizoenen. In Congo zijn er slechts twee: het droog seizoen en het nat seizoen”. Ik kon hem tijdens dit eerste gesprek geruststellen. De vlam mocht blijven branden. Nu komt hij op dit gesprek terug. Hij wil me laten zien dat alles ok is. Hij wil dat ik de vlam zie in het gasvuur in de keuken. Hij gaat naast me staan en toont me de hoek van waaruit ik het best een zicht heb. Daarna vraagt hij me om ook naar de vlam in het gasvuur boven te komen kijken. Als ik hem naar trap wil volgen raadt hij me aan mijn boekentas mee te nemen. Ik zeg hem dat het ok is om die te laten staan. Hij controleert daarop of hij de deur wel heeft vastgemaakt. Hij denkt blijkbaar dat mijn tas zou kunnen gestolen worden.

 

Ik kom voor de eerste keer op de bovenverdieping. Het is een vrij grote zolder met behalve het verwarmingstoestel ook een zetel en een kast die uit twee delen bestaat: een onderstuk en een opzetgedeelte. Hij vraagt me om ook bij dit verwarmingstoestel naar de vlam te kijken. Als ik die niet direct kan ontdekken schuift hij een klein gedeelte afrastering weg. Ik voel de warmte van het vuur maar zie nog steeds geen vlam. Hij blijft aanwijzingen geven tot ik ze ook opmerk. Daarna schuift hij traag en behoedzaam de afrastering weer op zijn plaats.Hij schuift het bovendeel van de kast een beetje opzij en kijkt me vragend aan: “Is dit ok?” Ik zeg hem dat de kast uit twee delen bestaat, een bovendeel en een onderdeel, en dat het makkelijk is om op die manier de kast te kunnen verhuizen. Hij legt me uit dat de zolder dienst kan doen om zijn familie te ontvangen mochten ze langskomen. Hij heeft het voor het eerst over hen. Hij heeft drie zussen. Hij deelt ze in naargelang hun woonplaats, België en Frankrijk, en naar gelang ze al of niet een vriend hebben. Hun namen kom ik niet te weten. Terug beneden schrijf ik mijn volgende afspraak op de kalender en wijs nog een aantal keer op het cijfer van de dag waarop ik terugkom. We hebben het nog eens over dag en maand waarop de verschillende seizoenen beginnen. Ik heb het idee een plattegrond van Gent mee te brengen. Hij glimlacht als hij de namen en de cijfers vindt waarmee hij me uitlegt waar hij heeft gewoond. Hij houdt er van om lang en gedetailleerd zijn vroegere woonplaatsen te beschrijven aan de hand van tramlijnen en straatnamen... Op de vraag waar hij het liefst heeft gewoond verdwijnt de glimlach. Hij lijkt de vraag niet te begrijpen. Als ik weer wil weggaan vraag ik hem de deur te openen. Hij doet het even traag en zorgvuldig als bij het binnenkomen..  

 

Wonen: de ruimte en de vertrouwdheid van de dingen

Sinds mei dit jaar werk ik als psycholoog-casemanager binnen het mobiel-team Gent-Noord. Het is een team dat binnen artikel 107 de 2B-functie op zich neemt, namelijk de behandeling en begeleiding in de natuurlijke omgeving van de cliënt. Op het moment dat we aan ons werk beginnen bestaan er al heel wat namen en teksten die vooral verwijzen naar het organisatorische aspect: Fact en Act, casemanagement, bemoeizorg, ervaringsdeskundigen, kwartier maken… Er zijn ook een aantal zeer interessante benaderingen zoals strength based en de presentietheorie (2), maar wat ik mis is een kijk op de essentie van ons werk.  Waarom is het nodig bij iemand aan huis te gaan? Wat betekent dit aan huis gaan voor deze cliënten? Deze vragen kunnen niet worden losgemaakt van een aantal andere vragen zoals de vraag naar wat “wonen” dan wel mag inhouden.  Wat maakt van een huis een thuis? In deze tekst ga ik via een fenomenologische weg op zoek naar een aantal mogelijke antwoorden. Eén gevalsstudie komt uit het werk op de afdeling actieve woonresocialisatie van Psychiatrisch Centrum Gent-Sleidinge, campus Sleidinge. Daar deden we al langer aan zorg  aan huis bij psychiatrische patiënten.

 

In “naakt geboren” beschrijft Jacques De Visscher wat huiselijkheid is: “we weten ons in dit huis geherbergd omdat zoveel,  wat zich daar bevindt en waarvan we dagelijks gebruik maken, ons leven begeleidt, bevestigt en nabij is, maar ons tegelijk verbindt met het elders, met wat zich buiten het huis in de omringende wereld afspeelt”. (3)(p.80),

Er is de vertrouwelijkheid van de dingen dat ons verbindt met elders maar ook met een verleden.  De Visscher maakt een onderscheid tussen objecten en dingen. “Huiselijkheid vooronderstelt dus de aanwezigheid van bewoners die met dingen in hun geëigende zin omgaan, die dingen die juist door het gebruik zelf nabij zijn”(3)(p.80)

Als hij het onder meer over psychotische mensen heeft dan schrijft hij: “in een oneigenlijke woning (…) schijnt alles wel zijn plaats te hebben maar niets schijnt organisch van een geheel, van een lijfelijk leven, deel uit te maken. Verzelfstandigd zijn de dingen haast geëxposeerde objecten, verstoken van veel ontvankelijkheid voor en betrokkenheid op de wereld. Ze laten zo weinig van hun aardse oorsprong blijken. In objecten zit geen leven, ze zijn als dood, autistisch. In dat opzicht kunnen we het niet hebben over de objecten van het huiselijk huis.” (3)(p.80)

 

Bij Joseph ben ik me zeer bewust van de voorwerpen in dit appartement. Het zijn wat De Visscher objecten zou noemen. Er is vooral het  verlies van de natuurlijkheid en spontaniteit waarmee ik via hem de voorwerpen in zijn woning moet benaderen. Hij gaat er mee om alsof ze broos en breekbaar zijn. De deur die zo langzaam opengaat dat het binnengaan mij een onveilig gevoel geeft, zeker als hij de deur achter me in het slot doet. De deur lijkt geen overgang tussen binnen en buiten maar een barricade.  Je kan het geen ontvangst noemen. De stoelen staan bij het binnenkomen onder de tafel en zijn daardoor geen uitnodiging om te gaan zitten. Het zorgt ervoor dat ik vraag of het ok is als ik ga zitten. Door het wegschuiven van de stoel vanonder de tafel maak ik van het object een ding. Stoel en tafel worden met elkaar verbonden. Ik zit aan de tafel. Joseph lijkt niet te kunnen meedoen in deze vereniging van de dingen.  In de eerste drie gesprekken zal hij nog rechtstaan.

 

Bij het vierde gesprek wordt ook die tweede stoel getransformeerd van object naar ding. Aarzelend en zoekend nog. Hij lijkt niet te weten hoe het moet. Hij gaat zitten samen met mij, maar wel op een andere manier: de rugleuning voor zich, de benen gespreid, de handen rustend op de rugleuning.  Misschien wil hij door deze andere zithouding binnen het spiegelen met mij toch iets van een veilig verschil tussen mij en hem installeren. Helemaal samenvallen door een identieke zithouding aan te nemen is misschien te bedreigend. Maar toch is hier iets gebeurd. We zitten samen aan tafel. De tafel verbindt ons en de stoelen. Twee mensen zijn bij elkaar. De ongeopende brief ligt op de tafel. Doordat hij nu ook aan de tafel gaat zitten wordt deze een plaats waar we samen de brief doornemen. 

 

En dan zijn er nog andere objecten. De meubels lijken niet op mensenmaat maar onderdelen van een museum. Je kan er naar kijken. Dat vraagt Joseph dan ook te doen. Hij vraagt me te kijken naar de waakvlam in de verwarmingstoestellen.  De verwarmingstoestellen zijn voor Joseph een zorg. Er is de waakvlam en of die nu wel of niet moet branden, en wanneer die moet branden en wanneer die moet uitgezet worden. Ik stap mee in het objectiveren van het verwarmingstoestel. We kijken er samen naar als naar een voorwerp met een vorm, en diep van binnen een inhoud, een vlam die maar doorgaat.  We zien samen de vlam. Het is ok. De vlam is er. Ook boven gaan we kijken naar de vlam. Ook daar vind ik ze samen met hem terug. Ik vraag me af of dit samen kijken er kan voor zorgen dat dit object een ding kan worden, iets waar hij zich in de winter kan aan warmen, gezeten op een stoel.  En dat de kast een gebruiksvoorwerp kan worden en niet langer iets dat uit twee delen bestaat.

Joseph is zoals elke mens de vanzelfsprekendheid en de natuurlijkheid kwijt waarmee een dier zijn nest bewoont, zijn schelp bewoont. Het dier bewoont niet het nest maar het is zijn nest. Het is zijn schelp. Een mens maakt de objecten tot dingen, installeert de verbondenheid tussen de dingen, waardoor de dingen aan een sociaal gebeuren een plek kunnen geven. Dit fundamentele blijkt Joseph te missen. Het huis dat enkel een schuilplaats is blijft bedreigend omdat het geen thuis is, omdat het niet wordt bewoond. Als de dingen niet met elkaar en met de gebruiker verbonden zijn dan staan ze op zich en dan worden ze ook bron van angst.  Hun aanwezigheid zonder verbondenheid wordt nog het best uitgedrukt in La Nausée van Sartre: “De dingen hebben zich losgemaakt van hun namen. De dingen zijn er, grotesk, onwrikbaar, reusachtig en het lijkt idioot om er banken tegen te zeggen, of om ze op een andere manier te beschrijven: ik bevind me te midden van de Dingen, de onbenoembare. Overal om me heen zijn ze, onder me, achter me, boven me, en ik ben alleen, waardeloos, weerloos. Ze eisen niets, ze dringen zich niet op: ze zijn er.” (4)(p.148,174)

 

Vanuit zijn angst rond de objecten krijg ik een plaats in deze woning. Mijn huisbezoeken hebben een functie.  Hij stelt mij vragen over de objecten. Door mijn aanwezigheid probeer ik antwoorden te geven in de hoop dat mijn antwoorden grond vinden, dat ze een bodem voor hem kunnen vormen. Ik besef dat mijn antwoorden soms nieuwe vragen en nieuwe problemen voor hem teweegbrengen. Ik word zorgvuldiger met mijn antwoorden. Hij zegt dat hij ’s nachts vaak wakker ligt om na te denken over de dingen. Doordat ik ontvangen word in dit huis waar anders nooit iemand komt, door deze zorg aan huis, humaniseert hij, wordt hij meer mens, worden de dingen een geheel. Door mijn bezoek ontstaat de mogelijkheid dat de dingen een plaats kunnen geven aan een sociaal gebeuren. Dit lijkt me bijna de essentie van het aan huis komen bij mensen met een psychische kwetsbaarheid: het bezoek dat zorgt voor ontmoeting en dus tot humanisering. “Het is de eigenschap van een ding dat het synthetiseert, verzamelt en dat het aan een gebeuren een plek geeft. Objecten slagen daar niet in, in hun verzelfstandiging gedacht verwijderen ze zich van de wereld en van alles wat ons in ons dagelijks leven bezighoudt.” (3)(p.87)

 

Even hoor ik iets dat eveneens binnen de ontmoeting is te situeren als hij zegt dat de ruimte boven de plaats is waar hij zijn familie zal ontvangen als ze langskomen. Deze ruimte is dus de gastenkamer. Hij voelt zich via zijn familie onderdeel van de wereld in deze kamer. Het is een plaats van verwachting, net als bij een man die vader zal worden en hier alvast de kinderkamer voorziet.  Ik hou dit heel goed in mijn achterhoofd voor de verdere contacten met hem.  Zou er een verlangen komen om meubels te kopen, een bed, om zijn familie te ontvangen? Wordt de woning dan nog meer een thuis?  Wordt de deur nog meer een overgang om mensen te ontvangen in plaats van een barricade tegen buiten? Deze kamer zal me in de eerste plaats de ruimte geven om meer over zijn familie te praten.

 

2.1. Leo

Leo wordt gedwongen opgenomen. Zijn buren dienen klacht in omdat hun huis schade oploopt door het verval van het huis van Leo. De politiemensen die bij Leo binnendringen doen een akelige ontdekking: overal schimmels, rotte muren… Het hele huis is volledig onbewoonbaar geworden. Leo betaalde reeds een hele tijd geen elektriciteit en water meer en werd ervan afgesloten. Bij gebrek aan water voor het toilet deed hij zijn behoeften in de kelder.  Alle papieren en documenten die de postbode in de loop der jaren bij hem op de bus deed werden keurig bijgehouden en opgestapeld. Leo wordt na een kort verblijf op de gesloten afdeling op de rehabilitatie-afdeling opgenomen. Teamleden proberen hem vruchteloos te doen inzien dat hij zijn huis moet laten herstellen, omdat dit niet lukt wordt een bewindvoerder aangesteld. De woning kan enkel nog worden afgebroken. Hij wijst elk voorstel om elders te wonen, eventueel beschut wonen, af. Niets gaat boven de plaats waar hij thuis was, zijn eigendom. Hij is heel kwaad om wat zijn buren hem hebben aangedaan en dringt dagelijks op verschillende gesprekken aan waarbij zijn enige vraag is om direct naar huis te mogen terugkeren. Hij is vaak zo radeloos met onze antwoorden dat we vrezen voor zelfmoordpogingen. Na heel wat gesprekken die er eerst enkel in bestaan naar zijn vraag tot ontslag te luisteren komen we meer te weten over wat hem dreef. Zijn buur die politieagent is zou hem ooit bedreigd hebben met zijn wapen. Leo voelde dat deze man hem door allerlei vreemde krachten wou beïnvloeden. Hij zegt te weten dat zijn buur plannen had hem te vermoorden. Het afsluiten van water en elektriciteit wordt ook paranoïde geïnterpreteerd, als een vijandige daad van zijn buurman. Hierdoor had hij zich steeds meer afgezonderd. Hij ontkent dat zijn huis vervallen is, volgens hem scheelt er niets aan, want in al die jaren heeft er niemand aan geprutst en heeft hij het  in de oorspronkelijke toestand bewaard. Zo ook bewaarde hij ook alles wat de postbode bracht, ook de rekeningen. Hij gooide niets weg. Als je alles bewaart dan moet het wel ok zijn.

 

2.2. Wonen: het verloop van tijd

Als de dingen samen met ons slijten dan is dat een kenmerk van vertrouwelijkheid met de dingen, zo argumenteert De Visscher. In zijn boek “De verzegelde tijd” haalt regisseur Tarkovski het Japanse begrip “saba” aan. Hij heeft het over “de slijtageplekken op de rand van een schilderij veroorzaakt door de vele handen die het vasthielden”(5)(p.57). Het is dit residu, deze patina, dit roest, dat in Japan wordt aangeduid als saba. De dingen hebben hun vertrouwdheid vanuit de slijtage. Ze verwijzen naar een eerdere tijd.

 Maar de slijtage kan ook samen gaan met het beu worden van de dingen, met een zoektocht naar verandering, naar herstel van de dingen, naar verhuizen of naar vernieuwing. Meer zelfs, dat is uiteindelijk noodzakelijk als we het over wonen hebben.

 

Patricia De Martelaere gaat in ‘Thuis: een plaats om beu te worden’ (6) op zoek naar wat het voor elk van ons, neurotici, betekent om te wonen. Je onderhoudt je huis, je werkt eraan, je geniet bij het haardvuur in de winter en op het terras in de zomer. Je doet dingen in dit huis zonder dat je er hoeft bij na te denken. Op die manier bespaar je energie voor andere zaken maar het houdt ook in dat het huis een sleur wordt. Je wordt het huis beu en dat bestrijd je op allerlei manieren. Je kan ofwel verhuizen en als dat te duur is dan kan je altijd binnenshuis verhuizen: de kamers herinrichten of van bestemming veranderen. Door het nieuwe te introduceren probeer je de sleur te doorbreken. Nieuwheid zorgt voor schoonheid en voor nadruk. De Martelaere schrijft dat wonen namelijk onherroepelijk lelijk is. Het prachtigste interieur roept na een tijd gevoelens van beklemming, haat  en walging op als het dag in dag uit, jaar in jaar uit met dezelfde mensen en dezelfde handelingen bewoond wordt. Een mogelijkheid hieraan te ontsnappen kan door het uitnodigen van vrienden, buren, om het even wie. Hen kun je met gemak de zucht van bewondering ontlokken die bij de inwonende allang vergaan is tot een zucht van verveling. Uit deze analyse van De Martelaere blijkt dat wonen op zich een dynamiek inhoudt die voor elk van ons problematisch is. “De echte woonkunst is de kunst van het verhuizen. Wie verhuist vindt niets meer terug, begint opnieuw als kind. (…) Verhuizen gaat gepaard met ontreddering en verwarring, maar ook met verrukking en geestdrift. Alles is opnieuw voor het eerst.” (6)(p.11)

De reclamewereld schotelt ons het wonen voor als zou het gaan om het bouwen van een nestje waarin het knus en aangenaam is om ‘s winters bij het haardvuur te vertoeven en in de zomer op het terras te zitten. De realiteit is anders. Een huis verslijt, brokkelt af, raakt defect. Het huis dat eerst bedoeld was als bescherming voor de mensen wordt algauw een plaats die zelf moet beschermd worden. De gedroomde plaats wordt een corvee, er moet aan gewerkt worden anders stort deze in.

 

Leo lijkt de onveranderlijkheid van zijn woning kost wat kost te verdedigen. Het is alsof hij de droomwoning vindt die nooit verandert, waarin de sleur onbestaande is en de bescherming van de muren daadwerkelijk helpt als bescherming tegen een vijandige wereld. Het ooit gebouwde nest lijkt voor eens en voor altijd afgewerkt. Verhuizen, zowel binnenshuis als buitenshuis is niet nodig.

Deze man merkt niet dat er tijd voorbij is gegaan en dat de tijd zelf zijn huis veranderd heeft. Vanuit zijn tijdloosheid ziet hij zelfs het verval niet. Omdat verandering voor hem gelijk staat met vijandigheid houdt hij steeds hardnekkiger vast aan het ideaal van het veilige nest, onveranderbaar, tegenover een veranderende wereld.

 

Besluit.

Als objecten dingen worden dan is er vertrouwdheid en worden de dingen een plaats voor een gebeuren dat per definitie sociaal is.  Als we het over wonen hebben lijkt me naast vertrouwelijkheid ook  de tijdsdimensie een belangrijke notie en die verwijst niet alleen naar saba maar ook naar verval, vernieuwen, verhuizen…  Naast het belang van ingrijpen om behoud van de woonplaats mogelijk te maken lijkt het mij vooral net bij deze laatste groep cliënten belangrijk om aandacht te hebben voor rehistorisering (7), waardoor heden en toekomst betekenis hebben vanuit het verleden, maar waarin dit verleden ook her betekend kan worden door wat er in het heden gebeurt.  Bovenstaande tekst is slechts een aanzet. Een verdere uitdieping van een fenomenologisch en psychodynamisch kader is nodig om de juiste afstemming te vinden tussen han

delen en praten dat toch het werk uitmaakt met onze cliënten, bewoners.

Tot slot: vanuit de begrippen “vertrouwdheid” en “tijdsperspectief” kan een doelgroep omschreven worden die ook voor mobiele teams in Vlaanderen prioritair zou moeten zijn. De radicale keuze voor net die cliënten die onze zorg aan huis echt nodig hebben kan er voor zorgen dat wachtlijsten voor hen minimaal blijven.

 

 

 

 

 

(1)J.P. Wilken en D. den Hollander, red, Handboek Integrale Rehabilitatiebenadering, Theorie en praktijk van het systematisch rehabilitatiegericht handelen, Amsterdam, SWP, 2012

     Van Veldhuizen, Bähler, Polhuis & Van Os,  Handboek FACT, , uitgeverij De Tijdstroom, 2008.

(2) Baart, Een theorie van de presentie, Boom Lemma uitgevers, 2004

(3)J. De Visscher, Naakt geboren, Leende, Uitgeverij Damon, 1999.

(4) J.-P. Sartre, De Walging, Amsterdam, Arbeiderspers, 1987 (1938)

(5) A. Tarkovski, De Verzegelde Tijd, Groningen, Historische uitgeverij, 2007 (1984)

(6) P. De Martelaere, Thuis, een plaats om beu te worden, uit Verrassingen (Essays), Amsterdam, Meulenhoff,1997, p.7-21.

(7) D. Petry, Onderweg een trialogische biografie, Stichting Onderweg, 2005

bottom of page